Hoofdstuk 7­

 

De ontdekking wekte die zondag geen beroering in Shellerton, daar aanvankelijk niemand wist van wie het ge­beente was dat daar lag tussen de dode braamstruiken en eiken in winterslaap.

De jachtopziener ging naar huis voor zijn zondagse lunch en belde na het eten de plaatselijke politie, omdat hij meende dat het gezien de ouderdom van de beende­ren niet uitmaakte of ze daar nog een uurtje langer lagen.

Bij Tremayne thuis liet Gareth, nadat de op komst zijnde Vickers voldoende was toegedronken, aan Fiona een paar van de reisgidsen zien en Fiona toonde ze verbaasd aan Harry. Nolan pakte quasi-afwezig Safari op en zei dat je wel stapelgek moest zijn om in Afrika op tijgers te gaan jagen.

'Er zijn in Afrika geen tijgers,' zei Gareth.

'Precies. Daarom moet je stapelgek zijn.'

'O... het is een grap,' zei Gareth, die blijkbaar doorhad dat hij in de maling werd genomen. 'Heel leuk.'

Nolan, hoewel de kleinste van het hele gezelschap, do­mineerde fysiek de kamer, waarbij zelfs Tremayne in het niet zonk. Het was of de hele atmosfeer door zijn sterke, dierlijke vitaliteit en krachtige, norse gelaatstrekken sta­tisch werd geladen, alsof zijn aanwezigheid alleen al von­ken kon doen overspringen. Je kon je voorstellen dat Mackie door die bliksem was getroffen. Je kon je voor­ stellen dat Olympia door een gewelddadig ongeval kon zijn omgekomen. De wijze waarop je op Nolan reageerde had weinig te maken met rede en alles met instinct.

De tante van Harry zat op een enigszins hooghartige manier in IJs te bladeren, alsof ze zich tegenover een ui­ting van een lagere orde geplaatst zag.

'Wat ontzettend ruw,' zei ze, met een even temerige stem als Harry, maar zonder diens geamuseerde onder­toon.

'Eh,' zei Harry tegen mij, 'ik heb jullie nog niet voorge­steld zoals het hoort. Dit is mijn tante, Erica Goodhaven. Ze is schrijfster.'

Er glinsterde een heimelijk ondeugende twinkeling in zijn ogen. Fiona wierp mij een flauw glimlachje toe en ik vond hen allebei kijken alsof ik op het punt stond te hun­ner vermaak voor de leeuwen te worden geworpen. On­miskenbaar in afwachting van een pretje.

'Erica,' zei Harry, 'John heeft deze boeken geschreven.'

'En een roman,' zei Tremayne, mij op verdedigende toon te hulp schietend, hoewel ik niet inzag dat ik hulp nodig had. 'Die verschijnt binnenkort. En hij is momen­teel met mijn biografie bezig.'

'Een roman,' zei Harry's tante op dezelfde toon als tevo­ren. 'Die binnenkort verschijnt. Wat interessant. Ik schrijf ook romans. Onder mijn meisjesnaam, Erica Upton.'

Voor een literaire leeuw geworpen, begreep ik. Een echte, een leeuwin. Erica Upton bezat de torenhoge, on­verwoestbare reputatie van eruditie, een verzorgde stijl, diepzinnige achtergronden, deerniswekkende persona­ges en een gedegen kennis van incest.

'Jouw tante?' vroeg ik aan Harry.

'Aangetrouwd.'

Tremayne schonk mijn glas nogmaals vol champagne, alsof ik die wel nodig had, en mompelde zacht: 'Ze vreet je op.'

Van enige afstand gezien leek ze op dat moment inder­daad enigszins op een roofdier, hoewel ze overigens een slanke, levendig uit haar ogen kijkende dame met grijs haar was, in een grijswollen japon met platte schoenen en zonder sieraden. Het prototype van een tante, dacht ik - behalve dan dat de meeste mensen geen tante hadden die Erica Upton heette.

'Waar gaat je roman over?' informeerde ze. Haar stem klonk neerbuigend, maar daar stoorde ik mij niet aan - daar had ze alle recht toe.

Alle anderen wachtten met haar mijn antwoord af. Ongelooflijk, dacht ik, dat negen mensen in hetzelfde vertrek niet doorgingen met hun luidruchtige conversa­tie, zoals meestal gebeurde.

'Over overleven,' zei ik beleefd.

Iedereen luisterde. Iedereen luisterde altijd naar Erica Upton.

'Welke vorm van overleven?' vroeg ze. 'Medisch? Eco­nomisch? Creatief?'

'Het gaat over een stel reizigers dat door een aardbe­ving van de buitenwereld wordt afgesneden. Over de ma­nier waarop ze zich redden. Het heet De lange weg terug.

'Hoe curieus,' zei ze.

Het was niet zonder meer beledigend bedoeld, dacht ik. Ze leek alleen te weten dat haar eigen werk op een top­niveau stond dat ik nooit zou bereiken, en daarin had ze gelijk. Niettemin ervoer ik weer de lichte roekeloosheid die ik ook op Touchy had gevoeld - al had ik er een hard hoofd in, ontspan je en waag een poging.

'Mijn agent zegt,' zei ik langs mijn neus weg, 'dat De lange weg terug in werkelijkheid over de geestelijke gevol­gen van ontbering en angst gaat.'

Je hoefde haar geen twee keer de handschoen toe te werpen. Ik zag haar verstarren - uiterlijk en naar ik ver­moedde ook inwendig.

Ze zei: 'Je bent nog te jong om met gezag over geestelij­ke gevolgen te kunnen schrijven. Om een gelouterde ziel te bezitten. Te jong voor het diepe inzicht dat je pas door zware tegenslagen verwerft.'

Was dat waar, vroeg ik mij af. Hoe oud moest je daar­voor zijn?

'Zou voldaanheid ook niet tot inzicht kunnen leiden?' vroeg ik.

'Onmogelijk. Inzicht komt pas op stenige bodem tot volle wasdom. Tenzij je hebt geleden of gebukt gaat onder armoede of melancholie, heb je een gebrekkig begrip.'

Ik bekeek dat van alle kanten, op zoek naar een ant­woord.

'Ik ben arm,' zei ik. 'Nu ja, tamelijk. Arm genoeg in elk geval om te begrijpen dat armoede de vijand is van mo­rele kracht.'

Ze keek mij met toegeknepen ogen aan, alsof ze de prooi taxeerde alvorens zich erop te werpen.

'Als je geen benul hebt van de morele kracht van be­vrijding en verzoening door ontbering,' zei ze, 'ben je maar een lichtgewicht.'

Ik slikte. 'Ik streef niet naar heiligheid. Ik tracht door een combinatie van verbeeldingskracht en gezond ver­stand tot inzicht te komen.'

'Je bent geen serieus schrijver.' Een dodelijke beschul­diging - de ergste die ze kende.

'Ik schrijf om de mensen te amuseren,' zei ik.

'En ik,' zei ze eenvoudig, 'om ze iets bij te brengen.'

Hierop wist ik niets te zeggen. Ik zei zuur, met een bui­ging: 'Ik geef me gewonnen.'

Ze lachte van genoegen en haar spieren ontspanden zich. De leeuw had het lam verslonden en zo hoorde het ook. Ze wendde zich af om een gesprek met Fiona te be­ginnen, en Harry kwam naast mij staan en keek toe hoe ik mijn champagne in één teug achteroversloeg.

'Je hebt het er niet al te slecht afgebracht,' zei hij. 'Een behoorlijk fel duel.'

'Ze prikte dwars door me heen.'

'O, jawel. Doet er niet toe. Toch leuk om te zien.'

'Je hebt het met opzet gedaan.'

Hij grinnikte. 'Ze belde vanochtend. Zo af en toe komt ze wel eens lunchen en daarom heb ik haar gevraagd langs te komen. Ik kon de verleiding niet weerstaan.'

'Dat noemt zich een vriend.'

'Wees eens eerlijk. Je vond het best leuk.'

Ik zuchtte. 'Ze slaat me met lengten.'

'Ze is meer dan twee keer zo oud als jij.'

'Dat maakt het nog erger.'

'Serieus,' zei hij, alsof hij meende dat mijn ego het no­dig had opgevijzeld te worden, 'die overlevingsgidsen zijn heel goed. Mogen we er een paar van mee naar huis nemen?'

'Ze zijn eigenlijk van Tremayne en Gareth.'

'Dan vraag ik het hun wel.' Hij keek mij met toegekne­pen ogen aan, 'Het ontbreekt je niet aan moed, is het wel?'

'Hoe bedoel je?'

'Je ging op haar uitdaging in. Dat was nergens voor nodig.'

Ik moest lachen. 'Mijn agent noemt het impulsief ge­drag. Hij zegt dat het nog eens mijn ondergang wordt.'

'Je bent ouder dan je eruitziet,' zei hij cryptisch en liep weg om met Tremayne te praten.

Mackie, die haar glas nauwelijks had aangeraakt, nam zijn plaats in om balsem op de gekwetste gevoelens te smeren.

'Het is gemeen van haar om je een lichtgewicht te noe­men,' zei ze. 'Harry had haar niet mee moeten nemen. Ik weet dat iedereen aan haar voeten ligt, maar ze kan men­sen aan het huilen brengen. Ik heb het haar zien doen.'

'Mijn ogen zijn nog droog,' zei ik. 'Drink je die cham­pagne niet op?'

'Kan ik beter niet doen, lijkt me.'

'Vind je het erg om het aan de lopende gewonde te ge­ven?'

Ze wierp mij haar stralende glimlach toe en we wissel­den van glas.

'Eerlijk gezegd heb ik niet alles begrepen wat Erica zei,' bekende ze.

'Ze wilde duidelijk maken dat ze knapper was dan mij.'

'Dan ik.'

'Dan ik,' verbeterde ik.

'Ik wed dat ze geen mensen kan opvangen die flauw van hun paard vallen.'

Mackie was, zoals Tremayne al zei, een lieve meid.

De stoffelijke resten van Angela Brickell lagen op het landgoed Quillersedge, aan de westrand van de Chiltern Hills.

De jachtopziener van Quillersedge sprak door de telefoon met de politie af dat ze hem van huis zouden halen en via de privé-wegen van het landgoed zo dicht moge­lijk naar het gebeente rijden. Vandaar zou iedereen te voet door het bos verder moeten.

De paar politiemensen die die zondag dienst hadden dachten aan koud en nat struikgewas en rilden.

Bij Tremayne thuis ging het informele feestje opgewekt door. Fiona en Mackie zaten op de bank, een zilverblond hoofd naast een donker roodbruin, en praatten over Mackies baby. Nolan besprak met Tremayne de paarden die Nolan nog steeds hoopte te berijden wanneer het raceseizoen weer begon. Gareth deelde potatochips rond, waarvan hij de meeste zelf opat, en Perkin las hardop voor hoe je in de bewoonde wereld moest terugkeren wanneer je verdwaald was.

'Ga altijd heuvelafwaarts en nooit omhoog. Mensen wonen in dalen. Volg rivieren in stroomafwaartse rich­ting. Mensen wonen langs rivieren,' las hij. 'Ik kan me niet voorstellen dat ik die raad ooit nodig zal hebben. Ik blijf wel uit de buurt van oerwouden.'

'Je zou hem in het Lake District nodig kunnen heb­ben,' zei ik glimlachend.

'Ik hou niet van lopen, punt uit.'

Harry zei: 'John, Erica wil weten waarom je in je gid­sen niets over bergbeklimmen schrijft.'

'Nooit toe gekomen,' zei ik, 'en er bestaan al tientallen boeken over bergbeklimmen.'

Erica vroeg, met nog steeds glinsterende ogen vanwege haar overwinning, bij wie mijn roman zou verschijnen. Toen ik het haar vertelde trok ze peinzend haar wenk­brauwen op en maakte geen laatdunkende opmerking.

'Een goede uitgeverij?' vroeg Harry met spottend ver­trokken lippen.

'Vooraanstaand,' gaf ze toe.

Fiona stond op en begon kussend afscheid te nemen. Gareth ontweek de zoen die ze hem wilde geven, maar bij mij bleef ze staan en drukte haar wang tegen de mijne.

'Hoe lang blijf je?' vroeg ze.

Tremayne gaf meteen voor mij antwoord. 'In elk geval nog drie weken. Dan zien we wel weer.'

'We zullen een diner geven,' zei Fiona. 'Kom mee, Nolan. Klaar, Erica? Tot ziens, Mackie, doe voorzichtig aan.'

Toen ze weg waren verdwenen Mackie en Perkin in de zevende hemel naar huis en Tremayne en ik zochten de glazen bij elkaar en deden ze in de vaatwasmachine.

'Als jullie voor de lunch soms weer trek in pastei van rosbiefsandwiches hebben,' zei Gareth, 'dan zal ik het maken.'

Omstreeks de tijd dat we eindelijk aan de pastei zaten, bereikten twee agenten en de jachtopziener het zielige hoopje beenderen en zetten het politieapparaat in wer­king. Ze bonden touwen aan de bomen om het gebied af te bakenen en vroegen per radio om instructies. Lang­zaam borrelde het bericht omhoog, tot het bij hoofdinspecteur-rechercheur Doone van het politiekorps van de Theemsvallei kwam, die een dutje deed om zijn Yorkshire-pudding te laten zakken.

Daar het binnen een uur donker zou zijn, besloot hij er de volgende ochtend vroeg met een patholoog-ana­toom en een fotograaf heen te gaan voor het onderzoek ter plaatse. Hij geloofde dat het de botten zouden blijken te zijn van een van de honderden tieners die de vorige zomer zijn district hadden geteisterd met hun nachtelijke feesten. Hij had al de dood van drie anderen mogen on­derzoeken, alledrie aan drugs overleden.

Bij Tremayne thuis liepen Gareth en ik de trap op naar mijn slaapkamer, omdat hij de overlevingsuitrusting wilde zien die ik zoals hij wist bij me had.

'Is het er precies zo een als in die boeken staat?' vroeg hij toen ik een zwarte, waterdichte gordeltas te voor­schijn haalde.

'Nee, niet helemaal.' Ik zweeg even. 'Ik heb er momen­teel drie. Eén kleine om voortdurend bij me te dragen. Deze hier voor langere voettochten in moeilijker gebieden. En dan nog een die ik niet bij me heb, maar die vol zit met kampeerspullen om de wildernis mee in te trekken. Dat is een rugzak op een frame.'

'Die zou ik wel eens willen zien,' zei Gareth verlangend.

'O, je kunt nooit weten, dat komt misschien nog wel.'

'Ik hou je aan je woord.'

'Ik zal je de kleinste uitrusting eerst laten zien,' zei ik, 'maar dan moet je even naar beneden lopen om hem te halen. Hij zit in de zak van mijn ski-jack in de garderobe.'

Hij ging gewillig, maar kwam even later met twijfel op zijn gezicht terug met een plat blikje, kleiner dan een pocketboek, dat dichtzat met zwart isolatieband.

'Is dit het?' vroeg hij.

Ik knikte. 'Maak het voorzichtig open.'

Hij deed wat ik vroeg en legde de inhoud op de witte beddensprei, hardop de onderdelen opsommend.

'Twee boekjes lucifers, een stompje kaars, een rolletje dun draad, een gekarteld stuk staaldraad, een paar vis­haakjes, een potloodje met een velletje papier, naalden en garen, twee kleefpleisters en een plastic zak, heel klein opgevouwen en met een paperclip vastgemaakt.' Hij keek teleurgesteld. 'Daar doe je ook niet veel mee.'

'Alleen maar een vuur aanmaken, hout hakken, voed­sel vangen, water verzamelen, een kaart tekenen en won­den dichtnaaien. Dat gekartelde stuk staaldraad is een flexibele zaag.'

Zijn mond zakte open.

'Dan heb ik altijd nog twee dingen aan mijn riem zit­ten.' Ik maakte hem los en liet hem zien. 'De riem zelf heeft aan de binnenkant een tasje met ritssluiting waarin je geld kunt wegstoppen. Dat wat er momenteel in zit is van je vader. Ik heb meestal geen portefeuille bij me. Die andere dingen aan de riem zijn een mes en een veelzijdig stuk overlevingsgereedschap.'

'Mag ik eens zien?'

'Ja, natuurlijk.'

Het mes, in een zwartlinnen hoesje met een met klit­tenband dichtgemaakt klepje, was een sterk knipmes met een vernuftig getand blad, vlijmscherp, dat geopend drieëntwintig centimeter lang was en dichtgeklapt maar dertien. Gareth vouwde het open tot het met een klik vergrendelde en stond er verbaasd naar te kijken.

'Tjee, wat een mes,' zei hij. 'Droeg je het toen we zaten te drinken?'

'Voortdurend. Het weegt maar honderdvijfentwin­tig gram. Gewicht is ook belangrijk, vergeet dat niet. Reis als je alles zelf moet dragen altijd zo licht mogelijk be­pakt.'

Hij opende het andere voorwerp dat aan de riem ge­gespt zat, een leren etuitje van ongeveer zes bij zevenenhalve centimeter, dat een rechthoekig, plat metalen voorwerp bevatte, een ietsje kleiner van afmetingen - totaal gewicht precies een ons.

'Wat is dit?' vroeg hij, terwijl hij het ter hand nam. 'Zo­iets heb ik nog nooit gezien.'

'Dat heb ik altijd bij me in plaats van een gewoon zak­mes. Aan de ene kant zit een mes en aan de andere een schaartje. Dat ronde dingetje is een vergrootglas om vuur te maken als de zon schijnt. Met die grillig gevorm­de randen kun je blikjes eten openmaken, flessen ope­nen, schroeven indraaien, je nagels vijlen en messen scherpen. Op de zijkanten staan net als bij een liniaal in­ches en centimeters en de achterkant is gepolijst als een spiegel, zodat je ermee kunt seinen.'

'Wauw.' Hij draaide het om en bekeek zijn eigen ge­zicht. 'Echt te gek.'

Hij begon alle kleine dingetjes weer in het platte blikje te doen en merkte op dat je ver van rivieren niet veel aan vishaakjes had.

'Je kunt er ook vogels mee vangen. Die happen net als vissen in het aas.'

Hij staarde mij aan. 'Heb je wel eens vogels gegeten?'

'Kippen zijn ook vogels.'

'Nou ja, gewone vogels?'

'Duiven? Twee dozijn merels? Als je maar genoeg hon­ger hebt, eet je alles. Onze voorouders leefden van alles wat ze maar te pakken konden krijgen. Dat was vroeger normaal.'

Voor hem was een vrieskast vol pizza's normaal. Hij had er geen idee van hoe het was om alleen te zijn met de ongerepte natuur en het was niet waarschijnlijk dat hij het ooit zou meemaken, ondanks al zijn belangstelling nu.

Ik had eens een maand op een eiland doorgebracht zonder enige uitrusting of ook maar iets van moderne aard, slechts in de wetenschap dat er water was en dat ik uiteindelijk zou worden opgehaald, en zelfs met die ze­kerheden en alle technieken die ik ooit geleerd had, was het een heel karwei geweest om vol te houden - en toen had ik ontdekt dat overleven eerder een kwestie van de geest was dan van het lichaam.

Het reisbureau had, op mijn dringende advies, beslo­ten geen reizen van dat soort aan te bieden.

'Maar een groepsreis dan?' zeiden ze. 'Niet iemand al­leen.'

'Een groep eet meer,' legde ik uit. 'De spanningen zijn ondraaglijk. Ze zouden elkaar vermoorden.'

'Goed dan. Volledige kampeeruitrusting dan, met de nodige voorraden en radio's.'

'En kies voor het vertrek de leider.'

Zelfs toen waren weinig van hun onbewoonde-eilandvakanties zonder problemen verlopen, en uiteindelijk waren ze ermee gestopt.

Gareth legde het rolletje dunne draad terug in het blikje en zei: 'Dit draad is zeker voor al die strikken uit de boeken?'

'Alleen de simpelste.'

'Sommige van die strikken zijn echt gluiperig.'

'Helaas wel.'

'Je zal maar zo'n onschuldig konijn zijn, lustig rond­huppelend zonder de draad te zien die in de dode blade­ren verstopt zit, je struikelt erover en opeens, beng! - zit je verstrikt in een net of platgedrukt onder houtblokken. Heb je dat allemaal gedaan?'

'O ja, vaak genoeg.'

'Pijl en boog lijkt me leuker,' zei hij.

'Tja, weet je, ik heb in de instructies gezet hoe je die moet maken, omdat onze voorouders ze gebruikten, maar het valt niet mee er iets mee te raken dat beweegt. Als het klein is, is het zelfs onmogelijk. Het is heel wat an­ders dan met een kant-en-klaar gekochte boog metalen pijlen in een mooie ronde, stilstaande schijf schieten, zo­als bij kampioenschappen boogschieten. Ik heb altijd de voorkeur aan vallen gegeven.'

'Heb je nooit iets geraakt met pijl en boog?'

Ik glimlachte. 'Ik heb toen ik klein was eens bij ons in de tuin een appel van een boom geschoten, omdat ik al­leen maar valappelen mocht eten en die lagen er niet. Ik had pech dat mijn moeder net uit het raam keek.'

'Moeders!'

'Tremayne vertelde me dat je de jouwe af en toe ziet.'

'Ja.' Hij keek mij snel aan en sloeg zijn ogen toen weer neer. 'Heeft papa je verteld dat mijn moeder niet de moe­der van Perkin is?'

'Nee,' zei ik langzaam. 'Daar hebben we het nog niet over gehad.'

'De moeder van Perkin en Jane is heel lang geleden ge­storven. Jane is mijn zuster - nou ja, eigenlijk halfzuster. Ze is met een Franse trainer getrouwd en ze wonen in Chantilly, dat is een soort Frans Newmarket. Het is wel geinig, bij Jane logeren. Ik ga er 's zomers altijd heen. Een paar weken.'

'Spreek je Frans?'

Hij grinnikte. 'Een beetje. Altijd net als ik het een beet­je te pakken begin te krijgen, moet ik weer naar huis. Spreek jij het?'

'Frans een beetje. Spaans gaat beter, maar ook niet zo vlot meer.'

Hij knikte en frutselde een tijdje om het isolatieband weer om het blikje te doen.

Ik keek toe en ten slotte zei hij: 'Mijn moeder is vaak op de televisie. Dat bedoelt papa als hij zegt dat ik haar zie.'

'Televisie! Is ze actrice?'

'Nee. Ze kookt. Ze is soms in een van die middagpro­gramma's te zien.'

'Een kookrubriek?' Ik kon mijn oren niet geloven. 'Maar je vader geeft niets om lekker eten.'

'Jawel, dat zegt hij, maar hij heeft toch maar opgegeten wat je hebt klaargemaakt, of niet soms? Maar ik denk dat ze hem knettergek heeft gemaakt met altijd maar de raar­ste buitenissigheden bedenken waar hij niet van hield. Mij kon het niet zoveel schelen, behalve dan dat ik ook nooit kreeg wat ik lekker vond, dus toen ze wegging zijn we min of meer teruggevallen op de paar dingen die we wel lekker vonden, en dat is zo gebleven. Kortgeleden wilde ik cus­tard maken, maar de melk brandde aan en het smaakte af­schuwelijk. Wist jij dat je melk kon laten aanbranden? Maar in elk geval is ze nu met iemand anders getrouwd. Ik mag hem niet. Ik bemoei me niet veel met ze.'

Het klonk alsof hij alles gezegd had wat hij over het onderwerp kwijt wilde en opgelucht leek dat hij terug kon keren naar simpele dingen als in leven blijven, en hij vroeg of hij de inhoud van uitrusting nummer twee mocht zien, het zwarte gordeltasje.

'Verveelt het je nog niet?' vroeg ik.

'Toe nou.'

Ik gaf hem het tasje en liet hem de drie dichtgeritste en van klittenband voorziene vakjes openmaken en de in­houd weer op bed leggen. Hoewel de tas zelf waterdicht was, was haast alles wat erin zat nog eens apart in een plastic zakje gewikkeld en met een trekkoordje dichtge­maakt - veilig tegen zand en insecten. Gareth opende een paar zakjes en keek fronsend naar de inhoud op bed.

'Leg eens uit wat het zijn,' zei hij. 'Ik bedoel, die twintig boekjes lucifers zijn om vuurtjes te stoken, oké, maar wat hebben die wattenbolletjes ermee te maken?'

'Die branden goed. Daar kun je droge bladeren mee aansteken.'

'O. Die kaars is om licht te hebben, ja?'

'En om een vuur te helpen aanmaken. Was is trouwens voor een heleboel dingen bruikbaar.'

'Wat is dit?' Hij wees naar een korte, dikke klos met dun geel garen.

'Dat is Kevlar-fiber. Het is een soort nylon, zo sterk als staal. Zeshonderd meter. Je kunt er netten van knopen, van alles samenbinden, vis mee vangen, en er ook een dun, onbreekbaar touw van vlechten. Ik ontdekte het te laat om nog in die boeken te zetten.'

'En dit? Dit potje witte smurrie met een afgezaagd verfkwastje?'

Ik glimlachte. 'Dat staat in het Wildernis-boek. Het is lichtgevende verf.'

Hij staarde mij aan.

'Kijk,' zei ik geduldig, 'als je een bivak hebt ingericht en je wilt op zoek gaan naar voedsel of brandhout, dan moet je toch op de een of andere manier de weg terug kunnen vinden, nietwaar? Van levensbelang. Dus smeer je onderweg een lik van dit spul op een boomstam of rotsblok, waarbij je er altijd voor zorgt dat je vanaf de ene verfklodder de volgende kunt zien, zodat je zelfs in het donker de weg terug kunt vinden.'

'Gaaf,' zei hij.

'Dat kleine langwerpige ding met een handvat,' zei ik, 'is een krachtige magneet. Nuttig maar niet noodzake­lijk. Goed om vishaken terug te vinden die je in het water hebt laten vallen. Je bindt de magneet aan een lijntje en laat hem bengelen. Vishaken zijn waardevol.'

Hij hield een doorzichtig filmkokertje in de hoogte, waarvan er een stuk of zes in de gordeltas zaten. 'Hier zit­ten nog meer vishaken in' zei hij. 'Worden hier geen filmpjes in verkocht? Ik dacht dat ze altijd zwart waren.'

'Fuji-films zitten altijd in deze doorzichtige kokertjes. Die gebruik ik altijd, omdat je kunt zien wat erin zit. Ze wegen haast niets. Ze zijn volkomen water- en stofdicht. Perfect. Deze andere kokertjes bevatten nog meer naal­den en draad, veiligheidsspelden, aspirientjes, waterzui­veringstabletten, dat soort dingen.'

'Wat is dit voor een bonkig ding? O, een telescoop!' Hij lachte en woog het in zijn hand.

'Zestig gram,' zei ik, 'maar achtmaal vergrotend.'

Een zaklantaarn die tegelijk een balpen was, zodat je bij het lichtje in de punt kon schrijven, schoof hij als te alledaags terzijde en hij was ook niet onder de indruk van een fluitje, een notitieblok en een heel klein opge­vouwen vel aluminiumfolie. ('Om voedsel in te wikkelen dat je in de hete as wilt braden,' zei ik.) Werkelijk gefasci­neerd was hij door een kleine hobbybrander die een fel­blauwe vlam uitspuwde, heet genoeg om mee te solde­ren.

'Gaaf,' zei hij weer, 'Dat is werkelijk heftig.'

'Een onfeilbaar middel om vuur te maken,' zei ik, 'zo­lang het butaangas niet op is.'

'In de boeken zeg je dat een vuur op de eerste plaats komt.'

Ik knikte. 'Bij een vuur voel je je een stuk beter. Niet zo alleen. En je hebt vuur nodig om rivierwater te koken zo­dat je het veilig kunt drinken en natuurlijk ook om eten te koken. En om te seinen waar je bent, als mensen naar je zoeken.'

'En om warm te blijven.'

'Dat ook.'

Gareth was bij het laatste gekomen, een paar leren handschoenen, die hij maar fatterig vond.

'Ze geven je handen bijna dubbele houvast,' zei ik. 'Ze beschermen je tegen sneden en schrammen. En afgezien daarvan zijn ze onmisbaar bij het plukken van brandne­tels.'

'Brandnetels plukken zou niks voor mij zijn.'

'O, jawel. Als je de bladeren kookt, smaken ze lang niet slecht, maar de stengels zijn nog veel beter. Ongelooflijk taai. Je kunt ze dorsen tot ze soepel genoeg zijn om tak­ken mee samen te binden, een schuilhut te bouwen en ook om rekken te maken waarop je spullen van de grond kunt houden tegen vocht en dieren.'

'Je weet er ontzettend veel van' zei hij.

'Ik ging al in de wieg kamperen. Letterlijk.'

Hij pakte alles weer netjes in zoals het gezeten had en vroeg wat het alles bij elkaar woog.

'Minder dan een kilo.'

Er viel hem iets in. 'Je hebt geen kompas!'

'Dat zit niet hierbij,' gaf ik toe. Ik trok een la van de kast open en haalde het te voorschijn - een plat vloeistof­kompas in een rechthoek van helder plastic, met langs de zijden een inch- en centimeterindeling. Ik liet hem zien hoe je het op een kaart kon leggen, waardoor het uitzet­ten van een koers betrekkelijk eenvoudig werd, en vertel de hem dat ik het altijd in de borstzak van mijn over­hemd droeg om het bij de hand te hebben.

'Maar nu lag het in de la,' wierp hij tegen.

'Ik zal in Shellerton niet gauw verdwalen.'

'Op de Downs wel,' zei hij ernstig.

Ik betwijfelde het, maar zei dat ik het om hem een ple­zier te doen bij me zou steken, waar hij met een scham­pere blik op reageerde.

Ik legde alles boven op de ladenkast en bedacht dat ik nog maar weinig tijd in die kamer tussen de met elkaar vloekende meubelen en het verschoten textiel had door­gebracht. Ik had niet één keer behoefte gevoeld mij daar af te zonderen, hoewel het voor iemand die aardig goed gewend was aan alleenzijn een vreemd gevoel was mij in de levens van al deze mensen te mengen, alsof ik in een toneelstuk was gestapt dat al aan de gang was en een fi­gurantenrol in het geheel toebedeeld had gekregen. Ik zou daar nog drie weken doorbrengen en dan weer ver­trekken, en het stuk zou zonder mij verdergaan alsof ik in het geheel niet op het toneel was geweest. Intussen voel­de ik mij erbij betrokken en geïnteresseerd en zou ik er niet graag ook maar één scene van missen.

'Deze kamer is van Perkin geweest,' merkte Gareth op, alsof hij een flard van mijn gedachten opving. 'Hij heeft al zijn eigen spullen meegenomen toen het huis verdeeld werd. Het was hier altijd te gek.' Hij haalde zijn schouders op. 'Wil je mijn kamer zien?'

'Ja, graag.'

Hij knikte en ging mij voor. We deelden het toilet dat tussen ons in lag en verderop in de gang lagen de vertrek­ken van Tremayne, waar hij meestal met een harde klap van de deur in verdween.

De kamer van Gareth was nog echt die van een puber. Hij sliep op een verhoging met eronder een uittrekbaar schrijfblad en de witte wanden en schotten waren uit­bundig beplakt met posters van popsterren en sportlie­den. Geliefde voorwerpen vulden de planken. De vloer lag bezaaid met kledingstukken.

Ik mompelde een compliment, maar hij liet zijn ogen geringschattend langs zijn domein gaan en zei dat hij het als zijn vader het goedvond van de zomer helemaal ging overdoen.

'Papa heeft deze kamer voor me laten opknappen na­dat mama was vertrokken, en toen was het turbo. Ik denk dat ik er nu wat te oud voor ben geworden.'

'Zo is het leven,' zei ik.

'Altijd?'

'Lijkt er wel op.'

Hij knikte alsof hij al ontdekt had dat veranderingen onvermijdelijk waren en niet altijd even slecht uitvielen, en in ongedwongen eensgezindheid sloten we de deur achter zijn voorbijgaande fase en liepen we de trap af naar de familiezitkamer, waar we Tremayne slapend aan­troffen.

Gareth trok zich terug zonder hem te storen en wenkte dat ik hem moest volgen naar de centrale hal. Daar klop­te hij op de deur van Mackie en Perkin, die na enige tijd langzaam geopend werd door Perkin.

'Mogen we vijf minuutjes binnenkomen?' vroeg Gareth. 'Papa zit in zijn stoel te slapen. Je weet hoe hij is als ik hem wakker maak.'

Perkin gaapte en opende de deur verder, zij het zonder overdreven geestdrift, voornamelijk vanwege mij. Hij ging ons voor naar zijn zitkamer, waar het duidelijk was dat hij en Mackie de middag lui lezend in de zondagsbla­den hadden doorgebracht.

Mackie wilde opstaan toen ze mij zag, maar ontspande zich weer, als om duidelijk te maken dat ik geen bezoeker was, maar nu bij de familie hoorde en mijzelf kon red­den. Perkin zei tegen Gareth dat er cola in de koelkast stond als hij daar trek in had. Gareth had er geen trek in.

Ik herinnerde mij met een lichte schok dat in deze ka­mer, de zitkamer van Perkin en Mackie, Olympia gestor­ven was. Onwillekeurig keek ik even om mij heen, mij af­vragend waar het precies gebeurd was, waar Mackie en Harry die avond Nolan staande over het meisje in een ro­de jurk zonder ondergoed hadden aangetroffen, met Lewis - al dan niet dronken - in een stoel.

Er viel van dat gewelddadige tafereel niets meer te be­speuren in de gezellige grote kamer, geen huiverende herinnering in de gezellige atmosfeer, geen spijt of ver­driet. Het proces was voorbij, Nolan was vrij, van Olympia was nog slechts as over.

Gareth vroeg onbekommerd aan Perkin: 'Mag ik John je werkkamer laten zien?'

'Als je maar nergens aankomt. Ik bedoel nergens.'

'Ik zweer het.'

Met mij nog steeds gewillig op sleeptouw stak hij de binnenhal bij Perkin en Mackie over en opende een deur die toegang gaf tot een volkomen andere wereld, waar een verrukkelijke geur hing van onbewerkt hout.

De kamer waar Perkin zijn toekomstige antiek creëer­de was van royale afmetingen, zoals alle kamers in het hele huis, maar ook niet groter dan de andere. Het was er griezelig netjes, wat ik om de een of andere reden niet verwacht had, met een gewreven en onberispelijk aangeveegde parketvloer, waarop niet één houtkrul of korreltje zaagsel te bekennen viel.

Toen ik er een opmerking over maakte, zei Gareth dat het altijd zo was. Perkin gebruikte altijd één stuk gereed­schap tegelijk en legde het weg voor hij een ander pakte. Beitels, spookschaafjes, dat soort dingen.

'Reuze methodisch,' zei Gareth. 'Ontzettend precies.'

Tegen een van de wanden stond tot mijn verbazing een gaskomfoor. 'Daar verwarmt hij lijm op,' zei Gareth toen hij me zag kijken, 'en andere vuiligheid, zoals lijn­olie.' Hij wees om zich heen. 'Dat is zijn draaibank, dat zijn zaagbank, dat is zijn schuurmachine. Ik heb hem niet vaak aan het werk gezien. Hij houdt niet van potten­kijkers, hij zegt dat het zijn gevoel voor waar hij mee be­zig is verstoort.'

Er klonk ongeloof in zijn stem, maar ik bedacht dat als ik moest schrijven met mensen die toekeken, ik ook geen letter op papier zou krijgen.

'Wat maakt hij momenteel?' vroeg ik.

'Weet ik niet.'

Gareth zwierf de kamer rond, naar de platen fineer kijkend die tegen een wand geleund stonden en naar keurige stapeltjes vierkant gezaagde lengten notenhout, van exotisch zwart tot lichtgeel. 'Daar maakt hij poten van,' wees hij.

Hij bleef staan bij een lange, stevige werktafel die op het hakblok van een slager leek en zei over zijn schouder tegen mij: 'Het lijkt me dat hij hier net mee begonnen is.'

Ik liep erheen om te kijken en zag een potloodteke­ning van een vitrinekast van bijzonder strakke en onge­wone lijnen, een stuk ontworpen om het oog niet naar de kast zelf, maar naar de inhoud te trekken.

De tekening werd door twee houtblokken plat gehou­den, één, meende ik, van kersenhout en het andere van geloogd eiken, hoewel ik beter was in levende bomen dan in dode.

'Hij past vaak inlegwerk van de ene houtsoort in de andere toe,' zei Gareth, 'zodat je een soort bies krijgt. De dingen die hij maakt zien er eigenlijk lang niet gek uit. Ze worden goed verkocht.'

'Dat verbaast me niets,' zei ik.

'Nee?' Hij leek in zijn schik, alsof hij bang was geweest dat ik niet onder de indruk zou zijn, maar dat was ik wel degelijk, heel erg.

Toen we ons omdraaiden om weg te gaan, vroeg ik: 'Is dat arme meisje bij hen in de zitkamer gestorven?'

'Afgrijselijk,' knikte Gareth. 'Ik heb haar niet gezien. Perkin wel. Hij liep vlak achter Mackie en Harry aan naar binnen en heeft het allemaal zien gebeuren. En, ik be­doel, afschuwelijk... de vloerbedekking zat op de plek waar ze gelegen had vol smerige vlekken en toen ze het uiteindelijk mochten reinigen, lukte het niet meer. Daar­om hebben ze nieuw tapijt van de verzekering gekregen, maar Perkin doet net alsof de vlekken er nog steeds zit­ten, hij heeft een van de banken verschoven om de plek te bedekken. Belachelijk, vind ik.'

Misschien dat ik hetzelfde zou hebben gedaan. Wie wilde er iedere dag over een sterfbed lopen? We gingen terug naar de zitkamer en als je het wist kon je zien welke van de drie met sits beklede banken niet op zijn normale plaats stond.

We bleven niet lang meer voor we teruggingen naar de familiezitkamer, waar Tremayne inmiddels wakker was en zich gapend opmaakte voor een wandeling over zijn erf voor de avondronde. Hij nodigde mij uit mee te lo­pen, wat ik met plezier deed, en naderhand maakte ik voor het avondmaal bloemkool met kaassaus, wat Tremayne zonder rillen opat.

Toen hij tegen bedtijd nog even naar buiten ging voor een laatste controle, kwam hij vrolijk in zijn handen bla­zend en breeduit glimlachend terug.

'Het dooit,' zei hij. 'Alles is nat. Goddank.'

De wereld veranderde gedurende de nacht inderdaad van wit in groen, wat hernieuwd leven voor Shellerton en de rensport betekende.

In de druipende bossen bracht Angela Brickell haar laat­ste nacht vredig door in het struikgewas te midden van de aasetende diertjes die haar beenderen goddank had­den schoongeknaagd. Ze lag daar zonder stank en zonder verschrikking, door de elementen gebleekt, allang in de eeuwige rust ingegaan.